De Romeinse tijd
De dries en de eerste bewoning op de Spanjeberg
Julius Ceasar, die onze gewesten veroverde in 57 v. Chr., beschreef in zijn “De
bellum Gallicum” voor het eerst de maatschappelijke organisatie van de “Belgae”
zoals hij de stammen in Gallië aantrof. Hij noemde hen de dappersten onder alle
Galliërs. Het stamgebied (civitas) was verdeeld in
gouwen (pagi), die de dorpen (vici) en vestigingen (duna)
omvatten. Een raad, samengesteld uit priesters (drüiden) en
edelen, bestuurde het stamgebied. In het gebied van de huidige provincies
Henegouwen, Brabant en Oost-Vlaanderen, dus tussen de Samber, de Dijle en de
Schelde, woonden de Nerviërs. Hun leider Boduognat werd in 57 v. Chr. door
Julius Caesar verslagen aan de oevers van de Samber. Naar verluid werden de
Nerviërs op weinig na door de Romeinen uitgeroeid. Het stamgebied werd
vervolgens opnieuw bevolkt door Galliërs uit het zuiden. Wij vielen onder
Belgica Secunda met als hoofdstad Reims, van waaruit
grote verkeerswegen liepen over gans het Rijk. Vanaf de 3e eeuw werd
zij niet enkel hoofdstad, doch ook de zetel van het Aartsbisdom met als
afhankelijkheid het bisdom Kamerijk waartoe Dilbeek behoorde.
Bronzen marsbeeldje IIe IIIe eeuw, gevonden te
Anderlecht
Betreffende de Gallo-Romeinse tijd kunnen we voor Dilbeek reeds een tipje van sluier lichten bij middel van de toponymie. Met enige zekerheid kunnen we stellen dat niet enkel in de dorpskern maar over het ganse grondgebied van de gemeente toen reeds landerijen intensief in cultuur waren gebracht. Uit die tijd stammen immers de kouternamen. Tot de oudste bouwlanden behoord wellicht “de Dielbeke kouters”. Dit was een echte dorpskouter, gelegen aan de grens met Anderlecht en boven de Broekstraat. De “Hoogenkouter” ook Hoogveld, lag aan de noord.west.zijde van de kerk. Wanneer we beiden samenvoegen zien we de kerk als een eiland tussen beide kouters ingeplant. Dit kan geen toeval zijn. De enige natuurlijke scheidingslijn is de Dorpsloo-Waterloop die haar bron heeft aan de vijver. Deze grenst aan de baan met aan de andere zijde de dries. Driesen waren meestal driehiekig van vorm, waarop drie wegen samenkwamen. Uit het germaanse treuiska was het een onbebouwd stuk land, een dorpsplein. Ze werden door de nabije dorpelingen soms als weide gebruikt voor hun varkens en schapen. Men treft dergelijke dorpspleinen aan in vrijwel alle Brabantse dorpen. In tegenstelling met de bewering van J. Verbesselt als zou het dorpsplein beneden de kerk de dries omvatten kan weerlegd worden bij middel van kaartenmateriaal. Het plein dat door de oudere inwoners nog gekend is als “de markt” is enkel het zuidelijke deel van de dries die een veel grotere omvang had. We zien vandaag nog zeer goed de contouren van de oorspronkelijke dorpsdries:
Wanneer we vertrekken van het marktplein en rechts de Kasteelstraat opgaan
omlinks de Roelandsveldstraat te nemen tot aan de Oude-Smidsestraat en deze naar
beneden volgen over de Verheydenstraat tot aan het
punt waar we vertrokken zijn, hebben we de ellips gevormd van de authentieke
dries waarop drie (in feite twee) belangrijke hoofdwegen aansluiten. De
Roelandsveldstraat staat daarenboven rechtstreeks in verbinding met het
pachthof het Grootkasteel, en aan het andere uiteinde
met de Broekstraat. Ten zuiden staat de ellips via de Loostraat
-die de scheiding vormde met de Dilbeek- en de Hoogenkouter- in
verbinding met het Kleinkasteel (Hooghof). De dries paalt
daarentegen aan het pachthof en de Hoogenkouter (Roelandsveld). De
Ferrariskaart toont dit zeer goed. De belangrijkste baan –die trouwens de
noord-oostelijke begrenzing vormt van de dries- is de Kasteelstraat, en
noordelijk op de Stationsstraat uitgeeft in de richting van Groot-Bijgaarden.
Aan de andere zijde loopt de Kasteelstraat uit in de
Spanjebergstraat.
|
|
Primaire dorpskern met dries Gallo-Romeinse tijd |
De Dorpsdries in 1644 |
Bij het archeologisch vooronderzoek te Dilbeek-Wolsem werd vastgesteld dat zich op deze plaats een groot Romeins landbouwcomplex van zo'n 5 ha moet bevonden hebben. Onderstaande foto's tonen een model uit Voerendaal in Nederland, een villa te Aubechies in de provincie Henegouwen, en de villa te Kerkrade in Nederlands-Limburg. Het toont ons zoals het landbouwcomplex er te Dilbeek moet uitgezien hebben. Deze werden over alle gebieden die door de Romeinen werden bezet op identieke wijze opgebouwd, het ene al wat groter dan het andere. Elke wijk kende haar pachthof. Met enige zekerheid mogen we veronderstellen dat deze grote pachthoven getuigen zijn van hun oorsprong uit de Gallo-Romeinse tijd en wellicht eerder.
Zo was een Romeins gezin gekleed
Het villadomein van Dilbeek – Wolsemveld: stand van zaken van het onderzoek in 2016 Peter Weterings.
Tijdens het voorjaar en de zomer van 2015 legden archeologen van BAAC Nederland en BAAC Vlaanderen een vrijwel compleet Romeins villadomein van circa 5,5 hectare bloot op het Wolsemveld te Dilbeek. Dit gebeurde in opdracht van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) nv, op eigendom van de Gewestelijke Maatschappij voor Volkshuisvesting cvba. De eerste resultaten van het onderzoek werden reeds tijdens de infodag archeologie Vlaams-Brabant in 2015 gepresenteerd. Hoewel de uitwerking van het onderzoek nog in volle gang is, zijn inmiddels al enkele tussentijdse resultaten en nieuwe inzichten verkregen. Tijdens het onderzoek konden we vaststellen dat het villaterrein wordt omsloten door een gracht van circa 1,5 tot 2,5 m breed. Binnen deze omheining is een deel van een tweede omheining aangetroffen in de vorm van een palissade. Deze palenrij lijkt de afscheiding te vormen tussen het pars urbana met luxe stenen gebouwen in het noordwesten en het pars rustica met houtbouw in het zuidoosten. Op de zuidwestelijke en de zuidoostelijke hoek van de palissade bevonden zich de sporen van gebouwen die uit hout waren opgetrokken. Het oostelijke deel van de palissade is echter niet aangetroffen. Zijaanzicht van het hoofdgebouw, met een bijgebouw op de achtergrond. Detail van het moderne kadaster met de inplanting van de aangesneden muurresten: bewaarde muren (A), uitbraakspoor van muren (B), palen (P1 & P2) en schervenconcentratie (S1). 1 Verbesselt 1988, 176. 10 11 Binnen het pars urbana legden we funderingen van vier (deels) stenen gebouwen bloot. Allereerst troffen we de stenen funderingen van het villa-hoofdgebouw aan: een structuur van circa 32 m lang en 15 m breed met een indeling in diverse vertrekken. Op de zuidoostelijke en zuidwestelijke hoeken zijn vooruitgesprongen vierkante structuren te zien. We interpreteren deze als hoekrisaliet, zoals deze vaak bij villagebouwen worden aangetroffen. Het sporenonderzoek wees uit dat deze hoekrisalieten waarschijnlijk pas in een later stadium aan het hoofdgebouw zijn toegevoegd; de oudere kern van het gebouw bestond uit een rechthoekige structuur van circa 20 m lang en 10 m breed. Tevens vermoeden we dat dit (deels) stenen hoofdgebouw een houten voorganger heeft gehad. Van de overige stenen gebouwen binnen het pars urbana waren twee exemplaren niet gelijktijdig, aangezien zij over elkaar heen gebouwd zijn. Vermoedelijk is het eerste gebouw door brand verwoest, getuige de vondst van verbrande stenen in de fundering, waarna de structuur iets ten noordoosten van de oorspronkelijke locatie herbouwd is. Voor de fundering van de herbouw zijn stenen en dakpannen gebruikt van de voorganger. Onder de stenen funderingen troffen we paalsporen aan van een houten voorganger van het eerste gebouw, waardoor we kunnen concluderen dat in het pars urbana minimaal twee houten gebouwen hebben gestaan vóórdat de stenen gebouwen werden opgetrokken. Ook in het pars rustica is sprake van meerdere fasen van bewoning. Zo troffen we op de resten van het westelijke hoekgebouw in de palissade de fundamenten van een groot vierkant stenen gebouw van circa 20 m bij 20 m aan. Dit gebouw bestaat uit een open zone met rondom kleinere vierkante vertrekken. In één van deze vertrekken ontdekten we een haard of oven. Tijdens de uitwerking is het vermoeden ontstaan dat het hier een badgebouw betreft. We troffen nl. bovengemiddeld veel hypocausttegels aan, wat duidt op de aanwezigheid van vloerverwarming, die door de hierboven genoemde haard van warmte voorzien zou kunnen zijn. In de kleinere vierkante vertrekken waren mogelijk de verschillende baden, van warm, naar halfwarm, naar koud water. Een greppel onder de vertrekken stond in contact met de omheiningsgracht rondom het villaterrein. Mogelijk deed deze dienst als afvoergoot. Ten zuiden van het vermoedelijke badgebouw legden we een klein stenen structuurtje blootgelegd met afmetingen van 5,5 m bij 3 m. Het is door middel van een tussenmuur verdeeld in twee vakken van circa 2 m bij 2 m, waarin een mortelvloer werd aangetroffen. We vermoeden dat dit wasbekkens zijn. Een greppeltje dat langs dit structuurtje loopt en vervolgens contact maakt met de omheiningsgreppel van het villaterrein ondersteunt deze hypothese. Het overige deel van het pars rustica was aan de rand bebouwd met minimaal acht houten hoofdgebouwen en vier bijgebouwen. Het betreft hoofdzakelijk éénschepige gebouwen met kruisvormig verspreide krachtenverdeling. Aan elke korte zijde bevindt zich een paal terwijl de lange zijde uit één tot drie palenkoppels kan bestaan. Eén van de structuren wijkt af van dit systeem en bestaat uit een rechthoek van dicht tegen elkaar geplaatste palen. Centraal in het terrein werd een vierkant spoor van circa 1,7 x 1,7 m aangetroffen, opgevuld met natuursteen. Mogelijk betreft het de fundering van een monument, bijvoorbeeld een zuil of standbeeld. De structuren zijn vrij algemeen in de tweede helft van de eerste en de gehele tweede eeuw n. Chr. te dateren, waardoor de stichting van het villaterrein aanvankelijk ook in deze periode werd vermoed. Het metaalonderzoek heeft echter nieuwe inzichten opgeleverd: op basis van munten en mantelspelden (fibulae) lijken er al vanaf het begin van de jaartelling activiteiten op het terrein te hebben plaatsgevonden. Dit kan corresponderen met de eerder besproken houten voorgangers van de (deels) stenen gebouwen. Het specialistisch onderzoek op andere materiaalcategorieën kan dit vermoeden al dan niet bevestigen, maar aangezien deze onderzoeken nog in uitvoering zijn, kunnen we vooralsnog geen definitieve resultaten geven. Het onderzoek op het Wolsemveld in Dilbeek levert een aanzienlijke hoeveelheid informatie op over kleinere Romeinse villadomeinen. Zoals bekend, deden we diverse bijzondere vondsten in de vorm van een tweetal gouden munten, een brok ruw glas en een deel van een aardewerken masker. Het glas wordt aan een specialistische analyse onderworpen om te onderzoeken of het inderdaad uit de Romeinse tijd stamt en zo ja: vanuit welk gebied dit stuk naar Dilbeek is aangevoerd. Verdere verwerking tot glazen objecten kan op het villaterrein plaatsgevonden hebben. Het aardewerken masker is weliswaar als theatermasker te interpreteren, maar was waarschijnlijk niet met dat doel in gebruik. Voorbeelden uit andere villaterreinen laten zien dat aardewerken maskers vaak ter decoratie in het hoofdgebouw werden opgehangen. De kuil die dit exemplaar bevatte, herbergde een tweede, kleiner maskerfragment waarop haarlokken zichtbaar zijn. Het is onzeker of de twee fragmenten één masker hebben gevormd, of dat het fragment met de haarlokken tot een ander exemplaar behoorde. Zolang de uitwerking nog voortduurt, zijn de hierboven geschetste voorlopige resultaten nog aan verandering onderhevig. Ook worden in de directe omgeving van het villadomein nog archeologische onderzoeken uitgevoerd die nieuw licht kunnen werpen op het gebruik van het gebied. Het is duidelijk dat Dilbeek een rijke historie kent, waarvan een groot deel nog onontdekt is.
Klik op de foto om te vergroten
De Spanjeberg –oorspronkelijk Overbeke- wat "over de Dilbeek of Dorpsloo"
betekent, is vanouds het drukst bewoond geweest. Wanneer we rechtover de
Spanjebergstraat de Ninoofsesteenweg oversteken, dan volgen we de
Kaudenaardestraat die aan de grens met Anderlecht samenkomt met de Broekstraat.
Verbesselt geeft aan dat de bewoning pas tot stand kwam na de bouw van de kerk.
Afgezien van de pastorij –die samen met de kerk als eerste werd opgetrokken-
stonden er in 1644 maar vier huizen aan het marktplein. De echte bewoning begon
pas aan de overzijde van de ellips waar nu de zusterschoolstaat, dus over de
beek. Aan de Oude-Smidsestraat staan geen huizen; net zomin als aan de
Roelandsveldstraat en de Kasteelstraat. Merkwaardig genoeg komt het Grootkasteel
op deze wijze in nauwe samenhang met de kerk. Er liep zelfs een weg doorheen de
dries die beiden verbond. Wanneer we boven aan de
Spanjebergstraat het dorp aanschouwen, zien we in eerste instantie de huizen van
de gewone lieden, om dan de kerk als een soort vesting te zien verrijzen die
vanuit haar situering op een heuvel over de kudde waakt, om hogerop rechts de
burcht te zien als het symbool van de wereldlijke macht. Dit is een
prachtig voorbeeld van de hiërarchische ordening tijdens het
oude régime. Wij zien ook de samenhang van het kasteel als heerser verwijderd
van de kleine man die enkel diende als werkkracht op
de domeinhoeve van de kasteel-dorpsheer. Een dergelijke situatie vinden we
tevens in de gehuchten waar de pachthoeve eveneens verwijderd lag van de
woonkern. Een mooi voorbeeld hiervan is het gehucht Elegem. Het duurde nog
eeuwen eer hierin verandering optrad. Aan de hofgoederen werd niet geraakt.
![]() Dilbeek-Dorp in 1748 volgens de kaart van de Villaret |
![]() Het dorp in 1777 volgens de kaart van Joseph Jean François Graaf de Ferraris (Lunéville 20 april 1726 - Wenen 1 april 1814), generaal bij de Oostenrijkse artillerie, veldmaarschalk in de Oostenrijkse Nederlanden en vrijmetselaar. |
![]() |
Dilbeek-Dorp in 1837 volgens de kadasterkaart Vandermaelen |
Huidige toestand